Van toen tot nu
De geschiedenis van het coöperatieve gedachtegoed
Coöperaties zijn vandaag de dag gemeengoed. Ze bestaan naast alle andere vennootschapsvormen en handelen volgens hun eigen principes. Maar hoe lang bestaat het coöperatieve gedachtegoed al? Waar komt het vandaan?
In den beginne…
Bij de oude Grieken en de Romeinen was er al sprake van begrafenisgilden en ambachtelijke verzekeringsmaatschappijen. In de middeleeuwen leefden sommige godsdienstige gemeenschappen samen in een vorm van collectieve economie, en waren coöperatieve ideeën de basis voor de structuur van de gilden.
De eerste échte coöperatie echter werd in 1844 opgericht door Britse wevers, die hun werk verloren waren door de mechanisering van de textielsector. De ‘vennootschap der Rechtvaardige Pioniers van Rochdale’ werd opgericht door 28 Britse flanelwevers, die elk één pond kapitaal in de vennootschap inbrachten. Ze kochten hier levensmiddelen mee, zo waren die goedkoper. Elk lid had één stem, kreeg een deel van de winst in verhouding tot de verrichtingen die hij deed. Het kapitaal werd ook slechts met een beperkt dividend vergoed en het beheer van de coöperatie was autonoom. Bovendien konden leden vrij toe- en uittreden. Wat later kwam er ook een winkeltje waardoor nieuwe leden van het inkoopvoordeel konden genieten. Een populaire formule, zo bleek: in tien jaar tijd steeg het ledenaantal naar 1850.
Het Raiffeisenstelsel
Ook in Duitsland ontstonden er rond die tijd coöperaties. Door de hongerwinter in het midden van de eeuw heerste er armoede. Friedrich Wilhelm Raiffeisen, een burgemeester, kiest op dat moment niet voor liefdadigheid. Nee, hij kiest voor zelfhulp door arme boeren samen te brengen om zichzelf en elkaar te helpen. Onderlinge solidariteit op basis van een coöperatieve structuur. Om de boeren te helpen om hun levenssituatie te verbeteren, moeten ze volgens hem een beroep kunnen doen op goedkope financiële kredieten. Daarvoor creëert hij spaar- en kredietcoöperaties. De leden hiervan leggen hun spaargeld samen en wie geld nodig heeft, kan dit lenen tegen voordelige tarieven.
En de aanpak loont! Door de positieve resultaten van deze spaar- en kredietkassen neemt hun aantal snel toe. Er komen overkoepelende organisaties en een centrale instantie. Het Raiffeisen-stelsel, een coöperatieve structuur met lokale autonomie, ontstaat. Zo wordt Raiffeisen de grondlegger van de eerste spaar- en kredietcoöperaties.
Hij heeft de basis gelegd voor vier soorten coöperaties:
- de kredietcoöperatie: deze mobiliseert spaarmiddelen en zet ze om in consumptie- en productieve kredieten;
- de landbouwcoöperatie: door samen aan te kopen en te verkopen, versterken de boeren hun onderhandelingspositie tegenover leveranciers en afnemers;
- de productiecoöperatie: deze beheert een (agro-)industrieel productieproces; en
- de consumentencoöperatie, die zich in hoofdzaak richt op de detailhandel.
Deze coöperaties hadden een beperkt werkgebied, zowel voor praktische redenen en om de sociale cohesie en controle te bewaren. Hun bestuurders werkten onbezoldigd en er was sprake van onbeperkte en hoofdelijke aansprakelijkheid. Zo kon men de betrouwbaarheid van de bank vergroten en goed beheer stimuleren. Eventuele winst ging naar de reserves, omdat in Raiffeissen’s ogen het opbouw van eigen vermogen belangrijk was. In het begin was ‘kapitaal in dode hand’ de regel; nadien volgde een dividend dat nooit hoger lag dan de rente die leden voor hun spaargeld kregen.
Door op deze beginselen verder te gaan, slaagde Raiffeissen erin om de boeren te helpen, en zo de armoede te verminderen.
En in België?
In 1873 kwam er de eerste wet op coöperatieve ondernemingen, met principes die veel soepeler waren dan die van de Britse wevers. In die tijd waren er twee strekkingen. De ene vond dat een coöperatie zich moest beperken tot het aanbieden van goederen van goede kwaliteit aan een lage prijs aan haar leden. De andere vond dat ze ook op de politiek moest kunnen wegen.
In datzelfde jaar richtten enkele wevers, spinners en ambachtslui in Gent de bakkerij van de Vrije Bakkers op. Daaruit ontstond de Vooruit, een vennootschap die niet alleen de materiële toestand van haar leden wilde verbeteren, maar ook hun belangen op politiek vlak verdedigen. Daarna volgden volksapotheken, een bibliotheek en een socialistisch dagblad.
België heeft ook een rijke geschiedenis van coöperatieve banken en spaarkassen. Zowel vanuit de arbeiders- als vanuit de landbouwersbewegingen werden coöperatieve spaar- en kredietkassen opgericht om de sociaaleconomische positie te versterken van bevolkingsgroepen die niet tot de elite van hun tijd behoorden. Pastoor J.F Mellaerts, de oprichter van de eerste Belgische Raiffeisenkas in 1892 in Rillaar (Aarschot), was ook de grondlegger van de Boerenbond. Niet verwonderlijk dus dat België tot op vandaag een rijke geschiedenis van landbouwcoöperaties kent.
In het begin van de 20ste eeuw werd de Federatie der Belgische Socialistische Coöperaties opgericht. Die beoogde de aankopen van 250 verbruikscoöperaties te centraliseren, de onderlinge concurrentie te regelen en de coöperatieve idee te verspreiden.
In 1955 werd de Nationale Raad voor de Coöperatie (NCR) opgericht. Die had tot doel het coöperatieve gedachtegoed te bevorderen en de regering te adviseren. De organisatie erkende en erkent nog steeds 'echte coöperaties' zodat die zich van de andere konden onderscheiden en van een aantal voordelen konden genieten.
Vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw geraakte de coöperatieve beweging in verval, onder meer omdat ze niet meer kon concurreren met de grote winkelketens. Het coöperatieve model bleef echter wel sterk staan in de agrarische en financiële sector en in de farmaceutische distributie.
In de jaren negentig kwamen er nog twee hervormingen van de wet op de coöperatieve vennootschappen. Zo kwam er in 1991 onder andere een onderscheid tussen coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en die met onbeperkte en hoofdelijke aansprakelijkheid. Bovendien werd een nieuwe vorm, de coöperatieve vennootschapsvorm, ingevoerd. Daarnaast werden er regels gemaakt rond minimumkapitaal, oprichtingsaktes en rechten van de vennoten. In 1995 werd de wet nog aangevuld met de mogelijkheid om een coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk op te richten en verbod om de winst te verdelen als de netto activa kleiner waren dan het minimumkapitaal.