200 jaar Raiffeisen
We schrijven 30 maart 1818. Friedrich Wilhelm Raiffeisen, met zijn ideeën over zelfhulp, zelfbestuur en zelfverantwoordelijkheid dé inspirator van het coöperatief gedachtegoed, wordt geboren in Westerwald, Duitsland. Een dikke 200 jaar geleden dus. Maar wie is Raiffeissen? Wat heeft hij verwezenlijkt? En hoe gaf hij verder gestalte aan de coöperatieve beweging?
Raiffeisens jeugdjaren
Vijf dagen voor Karl Marx werd Friedrich Wilhelm Raiffeisen geboren. Europa zat toen in het post-Napoleon tijdperk en was nog aan het herstellen. Zo was de streek Westerwald, waar Raiffeisen zijn hele leven zou doorbrengen, aan Pruisen toegewezen na het Congres van Wenen in 1814. Raiffeisens vader was burgemeester in Hamm an der Sieg, maar moest dit ambt een aantal jaren later neerleggen door geestelijke problemen.
Friedrich Wilhelm werd tijdens het burgemeestersambt van zijn vader geboren, in een gezin met zes zussen en twee broers. Zijn doopgetuigen waren de dorpsonderwijzer en de dominee, die later – toen vader geestesziek werd – zijn opvoeding voor hun rekening zouden nemen. Hij kreeg onder andere privéonderwijs en groeide zo uit tot een serieuze, gelovige en ijverige jongeman.
Na zijn strenge opvoeding ging hij als 17-jarige in dienst bij de Zevende Artilleriebrigade in Keulen. Als onderofficier kwam hij terecht in de Inspectieschool in Koblenz en nog later werd hij namens het leger toezichthouder in een ijzergieterij, waar onder meer kanonnen werden gegoten voor het Pruisische leger.
In 1843 was zijn loopbaan in het leger voorbij; door oogproblemen werd hij afgekeurd. Hij moest van nul terug starten, maar kreeg als ex-officier wel de kans om een opleiding in overheidsdienst te volgen en Kreis-secretaris te worden.
Het burgemeesterschap en de grondlegging van de coöperaties
Na zijn tijd in het leger werd Raiffeisen in 1845 burgemeester van Weyerbusch. Drie jaar later ook in Flammersfeld. Nog vier jaar nadien, in 1852, volgde een promotie naar Heddesdorf, een stad die nu één is met Neuwied, ten noorden van Koblenz.
Weyerbusch, zijn eerste post als burgervader, bestond uit ruim twintig verspreid gelegen dorpen. Straatarm was de bevolking, en de misoogst van 1846 en daaropvolgende hongerwinter zorgden voor een nog grotere crisis. Om die tegen te gaan, kreeg Raiffeissen een voorraad meel uit de koninklijke Pruisische magazijnen. Dat meel mocht volgens de regels enkel tegen betaling worden uitgegeven. Maar Raiffeissen bedacht dat hij het meel ook als een soort van voorschot kon gebruiken. Zo gaf hij ook aan hen die het het hardst nodig hadden, een kans. Zij konden hun schuld inlossen door mee te werken aan de bouw van scholen, wegen … En hij ging nog verder: hij stichtte een bakhuis dat tegen redelijke prijzen broden bakte, om speculatie te voorkomen. Deze organisatie werd later bekend als Weyerbuscher Brodverein – een voorloper van de coöperaties.
Voor het schenden van de regels berispte de landraad hem. Alleen, na het zien van de resultaten, kwamen ze daarop terug en zwaaiden hem zelfs lof toe. Want naast het meel had de raad ook zaaigoed ter beschikking gesteld en door deze zelfhulp was het ergste leed in Weyerbusch voorbij.
In zijn tweede standplaats als burgemeester had hij opnieuw met boeren te maken, en richtte hij, naar analogie met de Brodverein, de Hilfsverein op. In zijn derde dorp, Heddesdorf, daarentegen, waren het eerder handwerklieden en arbeiders. Maar ook hier paste hij hetzelfde principe toe: met de steun van notabelen richtte hij de Wohltätigkeitsverein (‘liefdadigheidsvereniging’) op.
De stap naar coöperatief ondernemen
Intussen had Raiffeissen heel wat persoonlijke tegenslagen gekend: zijn vrouw overleed na een hartkwaal en in 1864 werd hij zelf blind na een tyfusepidemie. Daardoor moest hij een jaar later het burgemeestersambt opgeven. Maar zijn ondernemingslust leed hier niet onder. Hij begon in te zien dat liefdadigheid een te kleine basis was voor de nodige hulpverlening in zijn streek.
Hij richtte een coöperatieve bank op: de Heddesdorfer Darlehnkassen-Verein. Tegelijk schreef hij zijn ideeën over zelfhulp, zelfbestuur en zelfredzaamheid neer in een boek. Hij betoogde dat er een directe relatie bestond tussen armoede en afhankelijkheid, en dat ook de kleine man door ‘gezamenlijkheid’ een zekere zelfstandigheid kan bereiken. Zo werd de ergste bestaansonzekerheid weggenomen en waren ze beter bestand tegen de klappen die ze konden oplopen.
Later leidden zijn ideeën in de praktijk tot coöperatieve banken die slechts een kleine regio bestreken. Door die beperkte geografische reikwijdte wist men meer over de kredietvragers en werd het risico beperkt. Leden hadden in deze banken een gelijke en onbeperkte aansprakelijkheid en kozen een onbezoldigd bestuur uit de eigen coöperanten. Banken met een menselijke maat en een lokaal werkterrein dus.
Er werden later ook centrale coöperatieve banken opgericht, waar bij de kleinere, regionale banken hun aansluiting konden zoeken. Ook dat idee bracht Raiffeissen zelf in de praktijk: hij richtte de Rheinische Landwirtschaftlichen Genossenschaftbank op, waarvan in 1877 een nationale koepel volgde.
Raiffeissens latere leven
Ook op zijn oudere dag bleef Raiffeissen zijn werk voortzetten, al eiste de ouderdom lichamelijk zijn tol. Bezoekers aan de Genossenschaftbank waren onder de indruk van zijn begeestering, al riep hij ook weerstand op. Liberalen vonden zijn optreden te religieus en moreel, en de autoriteiten wantrouwden de verenigingen waarmee het volk zich minder kwetsbaar probeerde te maken.
Het keizerlijk hof zag wél waarde in zijn werk: van keizer Wilhelm I ontving Raiffeissen een onderscheiding en 30.000 mark voor een van zijn banken. Ook Wilhelm Adolph Maximilian Carl zu Wied, vijfde vorst van Wied, was een bondgenoot. Hij liet in 1888, toen Raiffeissen op 70-jarige leeftijd overleed, optekenen dat hij ‘een vriend verloren had van wie hij veel geleerd had’.